De queeste

Toen hij zat was van geluk
hemelsprak de allesheerser
span je paard,
 spoor naar ellende
 verdrijf het kwaad met al uw kracht,
spaar vuur noch zwaard
DIT IS UW OPDRACHT !
                                                        
Hij kuste zijn dierbaren
nam proviand en kleding
verstarde van gezicht,
en stak het kille zwaard met stalen hand in de schede.
Hij vertrok
het hoofd geheven.

Eens uit zijn land, spreidt de vlakte open,
spant de hemel breed
hij ademt ruimte.
Wat is het dat hem drijft?
en verder jaagt op zijn queeste?

Snel worden zijn hoop
en proviand dunner,
het land kouder,
het blijft leeg.
Zijn rust heeft hem verlaten,
de dwingende stem
blijft hem bepraten.

Hij ontmoet mens noch dier, geluk noch ellende.
Toch rijdt hij verder sprekend tot zichzelf,
tot hij zichzelf niet meer kent
niet meer weet, waarheen, waarom hij onderweg is,
geliefden heeft verlaten om in zichzelf te praten!

Plots verraadt een verre kringel rook aanwezigheid.
Hij stoot zijn paard
dat bruusk uit lome tjok ontwaakt, wild wegschiet, hem ontzadelt
en hem ter plekke achterlaat.

De grond is dras,
schrale struiken trekken ijle schaduwstrepen in mager licht.
Zijn harnas benauwt.
Op maliënsokken volgt hij het spoor van zijn beladen paard.

 

Het spoor verdwijnt
de rook verwordt tot nevel, tot mist
verdikt zich tot een dichte brij.
Hij voelt zich belaagd, waakt heel de nacht
en vindt ’s morgens zichzelf
het zwaard in de hand
in zweet, angst en ellende.

 

De stem is niet meer,
maar in het vroege licht
schittert het spoor
tot ver, en verder.
Hij vat moed en vervolgt
maar ziet met honger, dorst en bang,
de zwarte avond komen.

Zeven dagen houdt hij vol
en vindt tenslotte
te midden biezen en mager gras
resten proviand
een deken en lompen van zijn kleren.
zijn paard de knoken breed verspreid.

Hij steekt zijn zwaard omhoog
vervloekt de kosmos tot verdoemenis
vindt in zijn razernij de tondeldoos.
Ontsteekt het schaarse hout
gooit alles op het zielig vuur
een deken de knoken,
zelfs zijn kleren
alles vat vlam.

Naakt staat hij
bij het laaiend vuur
en roept:
“Te vuur en te zwaard
zal ik het kwaad
en de ellende verdelgen!”
Hij springt in het vuur
doorboort zijn hart
verbrandt en blijft nog dagen smeulen.....

 

Achter de horizon
geeft een geroepene zijn moede paard de sporen.
De krinkel rook geeft hoop
want die gaat nooit verloren !

 

terug